donderdag 27 augustus 2015

Net als in de prehistorie

Deze column verscheen in het tijdschrift Maison en France

Dat het goed toeven is in het zuidwesten van Frankrijk, bewijst de vroege bewoning. Al vierhonderdduizend jaar eerder wisten Neanderthaler en co wel waar Abraham, voor zover toen al bekend, de mosterd haalde. Het sterft er van de grotten-met-muurschilderingen en andere resten. Ik vind het een mooi idee dat onze verre voorvader hier al graag kwam als Francofiel avant la lettre.
Blij als ik ben met mijn houten hut op een heuvel in de Périgord stel ik me graag voor dat ook de prehistorische mens weleens in de zomerse avondzon op zijn heuvel zat en tegen niemand in het bijzonder verzuchtte: ‘Ach, wat boffen we toch dat we hier wonen.’ Met het zelfde uitzicht over de groene heuvels, de fiedel-jo van de wielewaal, het krassen van de kraaien en het tsjirpen van de krekels. Zoveel kan de natuur in al die jaren niet veranderd zijn.

Ook het uiterlijk van veel mannen in deze streek heeft toch vaak iets van een proto-Périgourdin. Echte kerels. Neem de plaatselijke fysiotherapeut (Fr. kiné). Alain, de beste kiné van Frankrijk en koloniën, is klein en bonkig, compleet met de karakteristieke nek die meteen overgaat in het hoofd. Precies zoals je ze in plaatselijke musea over de prehistorie kunt bewonderen. Verder heeft Alain armen als staalkabels, een stem als een misthoorn en een buik als een luchtballon. Als hij moet kraken, ben je niet jarig. En net als onze verre voorvader is hij erg woest, maar dan op een moderne manier. Alain houdt van snelle auto’s. Een tijdje terug kocht hij een laag-bij-de-gronds en bloedsnel Engels sportwagentje. Het ding was knalgeel. En net als zes snelle auto’s daarvoor reed hij ook deze in de prak, maar dan op een prehistorische manier.

Op een zwoele zomeravond keerde Alain terug van het jaarlijkse bluesfestival in Cahors. Nog in de ban van Johnny Winter en B.B. King koerste hij met 140 kilometer per uur over wegen waar een normaal mens de boel met tachtig nog maar nauwelijks in bedwang houdt. In een godverlaten gebied dat ook wel de Wolfskloof wordt genoemd, stak er een wild zwijn over. Het sportwagentje raakte het beest vol en beide weggebruikers tolden van de weg af, de kloof in.
Nu is dit gebied rijk aan eikenbomen. Ook droge passages, zoals de Wolfskloof, staan vol eiken, maar dan van die kleine, bonkige, als droog struikgewas dat dicht op elkaar staat. Tussen deze boompjes bleef Alain hangen. Om hem heen was het stikkedonker en doodstil.

Het lot wilde dat het linker voorspatbord van de auto op de weg achterbleef. En dat er die avond ook een vriend van Alain onderweg was vanaf het bluesfestival naar huis. De vriend minderde vaart. Een geel spatbordje in het verlaten noorden van de Lot, dat kon maar één eigenaar hebben. De vriend stopte, sprong uit zijn auto en zette het op een roepen in het plaatselijke accent. ‘Allllèèèng!!’ Vanuit het gitzwarte ravijn hoorde de vriend Alain vanuit zijn netelige positie terugroepen, voor zover diens gekneusde ribben het toelieten. 

Van het zwijn werd nooit meer iets vernomen. In de Wolfskloof werd het na het ongeluk weer doodstil, afgezien van het geritsel van hagedissen en slangen door het kurkdroge kreupelhout. Zoals het al eeuwenlang is geweest en nog heel lang zal blijven. Wat boffen we dat we hier wonen, zei de Neanderthaler al.

© 2016 Anke de Bruyn. All rights reserved.

woensdag 5 augustus 2015

Praise the Lord in La France Profonde



Emigreren voelt alsof je net brugpieper bent geworden op de middelbare school. Net als toen wandel ik nu, in het nieuwe thuisland, met open mond door een compleet nieuwe omgeving, die ineens mijn dagelijks leven is geworden. Nieuwe gezichten om te leren kennen, een nieuwe cultuur om me eigen te maken. 

Wat mijn werk betreft heeft die cultuur veel met muziek te maken. Daarbij kom ik weleens voor verrassingen te staan. Bijvoorbeeld dat heel veel Fransen hartstochtelijk van gospel blijken te houden! Chansons, mooi hoor, maar gospel! Dat spreekt pas echt tot de âme, wordt er verzucht. Amerikaanse gospelgroepen worden naar Sarlat gehaald, een toonaangevende gospel-pedagoge uit Toulouse brengt jaarlijks een grote groep amateurzangers in extase met inspirerende workshops in een piepklein dorp in de Lot. Gospel is alive, zelfs tot in La France Profonde. Ook het zevenkoppige groepje dat ik sinds een jaar coach, heeft het gospelvirus. De dames zijn zo enthousiast dat ze optredens afspreken die ze vocaal maar nauwelijks aankunnen – zingen in de open lucht is bijvoorbeeld een precair ding dat je maar beter aan een grote groep zangers kunt overlaten, of aan professionals. Daarom is het een zegen dat de Lot en Périgord bezaaid zijn met Romaanse kerkjes die met hun akoestiek de scherpe randjes mooi glad strijken.

Het concert in Milhac is dan ook een groot succes. Na een half uurtje wachten op de burgemeester beginnen we om negen uur met ons programma. De gospeldames zien er fier uit in hun kleurige gewaden – er zijn twee heel donkere, exotisch ogende zangeressen bij, goed voor het groepsgeluid en het oog wil natuurlijk ook wat. Met opgeheven hoofd en brede borstkas staan de ladies te zingen. Terwijl buiten een zomerse regen op het middeleeuwse dorp dendert, zit het publiek met de hoofden mee te wiegen en bromt er af en toe iemand mee met een rock’n’roll-versie van Walk With Me, Lord of de gitzwarte blues Go Down Moses. De mevrouw van de organisatie staat na elk nummer op om het applaus kracht bij te zetten. Omdat de kerk erg klein is, zit ik met mijn pianokruk bijna op schoot van de mensen op de eerste rij, die na de liedjes gezellig met me beginnen te praten. ‘Dat was mijn favoriete gospel’, ‘Speel en zing je nou tegelijk?’ en: ‘Er is toch wel een pauze?’

De pauze is er om geld op te halen voor het comité des animations. Buiten worden drankjes verkocht. De regen is even opgehouden en het is aangenaam koel geworden. Het schemert in het dorp. Mensen staan in groepjes te kletsen – je hoort naast Frans ook Engels, Nederlands, Duits, wat Vlaams. De aangekondigde tien minuten pauze worden een half uur en tegen elf uur is het concert afgelopen. De mevrouw van de organisatie nodigt het publiek uit om samen de heuvel af te dalen en in de salle des fêtes het glas te heffen. Daar staan uiteindelijk tien mensen rondom de champagne en de taartjes die de mevrouw van de organisatie zelf gebakken heeft. Niemand heeft er last van dat de nazit niet drukbezocht is. Als ik om middernacht onder de natgeregende bomen naar de auto loop, voel ik me weer eens Alice in Wonderland. Aangelicht: de wanden van eeuwenoude stenen huisjes, een overhangende rots midden in het dorp met een wasplaats eronder, uitgesleten traptreden naar de kerk op de heuvel, de hoofdweg als een slecht onderhouden fietspad. Hoe kom ik hier nou weer terecht, in dit land waar de tijd heeft stilgestaan, omringd door het geluid van een druppelend bladerdak en verder niets. 

De rit terug naar huis leidt door donkere stukken bos en over landweggetjes waar de waterdamp dik opstijgt uit het asfalt. Kikkers springen in het licht van de koplampen, een das steekt waggelend over. De volle maan hangt vaag zichtbaar achter een sluier van wolken.

Allemaal dankzij de muziek.

© 2016 Anke de Bruyn. All rights reserved.